Gregoriaans 600 – 1200

Na de groei en uitbreiding van het repertoire zoals hierboven beschreven is er behoefte aan eenheid en normalisatie. En dan verschijnt de figuur van paus Gregorius de Grote, 590 – 604. Hij begint met het verzamelen, ordenen en codificeren van het aanwezige liturgisch materiaal en de gezangen. Hiermee gaf hij de aanzet tot de verspreiding van de Romeinse liturgie en zang. In 596 stuurde hij monniken met zangers en teksten vanuit Rome naar de Kelten en de Angelsaksen. Angelsaksische monniken gingen op hun beurt naar het continent. De Franken raakten onder de indruk van het Romeinse ceremonieel en wilden deze riten wel in hun rijk invoeren. De lijn met Rome werd sterker ten koste van de Gallische traditie. Een belangrijke rol speelde Karel de Grote. Het paste in zijn Karolingische Renaissance dat de Romeinse liturgie en kerkzang volledig zouden worden doorgevoerd. Omdat de Romeinse boeken niet het volledige liturgische bestand besloegen werden de lacunes opgevuld vanuit de Gallicaanse traditie. Het rijke Romeinse ritueel werd aangepast aan de plaatselijke eenvoud. Zo zijn de nog steeds aanwezige Gallicaanse elementen in het Romeinse repertoire terechtgekomen (met ook oosterse accenten, denk aan de Improperia van Goede Vrijdag). Met de tekstboeken – men kende nog geen muzieknotatie – waren vanuit Rome gekwalificeerde zangers meegekomen. Dit leidde tot het ontstaan van de beroemde Gallo-Frankische zangscholen zoals Metz, Aken, St. Gallen en Soissons. Later vond dit ‘nieuwe’ gregoriaans zijn weg terug naar Rome toen daar de eigen plaatselijke zang sterk was teruggelopen (9de – 10de eeuw). Door de relatie tussen het Karolingische rijk en het pausdom enerzijds en de verwevenheid van muzikale elementen anderzijds kende de westerse kerk weer een liturgische en m1.  

De Romeins-Karolingische relatie bracht een eerste completering van het gregoriaanse repertoire tot stand. Intussen was het gewone volk de liturgie en zang van de mis ontgroeid, dat was immers het domein van cantor en schola. Daarom zocht men naar meer persoonlijke en devotionele uitdrukkingsmogelijkheden. Die krijgen, zowel in teksten als in muziek, gestalte in de vorm van prosa, sequentia, troop en liturgisch drama (bijvoorbeeld ‘In Nativitate Domini’). Echter, met de sterke groei van het repertoire worden ook de eerste tekenen van verval zichtbaar. Door de uitbreiding van de muziek met nieuwe teksten op gregoriaanse melodieën (tropen) ging de uniforme interpretatie verloren. Regelmatig werden melisma’s geschrapt ‘in naam van de evangelische armoede’. De opkomende meerstemmigheid drong het gregoriaans in een maatsysteem. Zo werd de dynamiek ervan geweld aangedaan. De ontwikkeling van de kwadraatnotatie leidde tot het verdwijnen van de neumen en de aandacht ging meer uit naar de juiste toonhoogte. De nuances die met de neumen werden aangegeven vervaagden. In feite betekende dit een verschraling van het notenschrift zelf en dus ook van de uitvoering. Samenvattend kunnen we zeggen dat men steeds minder bekend raakt met de basis van de liturgie en de liturgische muziek.

Het Ordinarium Missae, de vaste orde van de mis, laat zien hoe de boven beschreven geschiedenis van liturgie en zang zich uitkristalliseerde in de praktijk en geleidelijk een vaste vorm kreeg. Kyrië, gloria, credo, sanctus en agnus dei zijn niet als één geheel ontstaan, maar hadden een diverse oorsprong, als acclamatie bijvoorbeeld (sanctus), als hymne (gloria) of als litaniefragment (kyrië, agnus dei). De teksten van deze delen zijn zeer oud, sommige stammen nog uit de synagogale praktijk. De zang werd aanvankelijk mede door het volk gezongen, later (vanaf de 8ste eeuw)door de schola – en de muziek werd dus meer versierd (vooral in het kyrië).  

Dit is een ivoorreliëf uit het klooster Heiligenkreuz (9e – 10e eeuw). Het is nu te zien in het Kunsthistorisches Museum in Wenen. Het stelt een schrijvende paus Gregorius voor. Volgens een legende uit de negende eeuw was paus Gregorius de Grote de schepper van het hele gregoriaanse repertoire. Een duif zou Gregorius de gezangen in het oor gefluisterd hebben, waarna de heilige ze zingend dicteerde aan een achter een scherm gezeten schrijver. Nieuwsgierig geworden door de vele onderbrekingen in de voordracht van de paus besloot de schrijver een kijkje aan de andere kant van het scherm te nemen. Daar zag hij op de schouder van Gregorius de duif zitten (symbool van de Heilige Geest)

Dit is de eigentijdse versie die Rudi Oomen met zijn creatieve tekenpen in 2009 van het reliëf heeft gemaakt. Als logo siert de tekening sindsdien onze correspondentie en programmaboekjes op.