Gregoriaans – 1200 – heden

Verval en herstel, 1200 – heden

De veelheid aan tropen, sequenties, prosae en andere uitweidingen deed afbreuk aan de eenheid van de gezangen en aan het authentieke gregoriaans, ingevoegde teksten waren erg tijdgebonden. Toen de kloosterhervormingen pleitten voor soberheid, betrokken zij dit ook op de liturgie en de kerkzang. Alle opsmuk en overtolligheid werden geschrapt. Doordat melisma’s ‘opgevuld’ werden met tekst – elke noot kreeg een lettergreep – werd vooral de muzikale voordracht van het gregoriaans geweld aangedaan. De eigenheid verdween helemaal toen het in een metrum werd geperst. Ook de overgang van de neumen naar het kwadraatschrift werkte negatief uit. De neumen waren bedoeld voor de interpretatie. Door de komst van het kwadraatschrift werd de notatie vrijwel uitsluitend melodieweergave. Reagerend op deze tendenzen besloot het concilie van Trente (1545-1563) tot een herziening van de liturgische boeken. Hieronder viel ook de hervorming van het gregoriaans (Editio Medicaea, 1614). Maar deze hervorming bleef steken, het gregoriaans raakte in verval, nieuwe composities hadden, op de kwadraatnotatie na, niets meer met gregoriaans te maken. Deze hele ontwikkeling had het karakter van het gregoriaans aangetast

Het duurde tot begin van de 19de eeuw dat de aanzet werd gegeven tot een hernieuwde bezinning op de rol van de kerkmuziek. Eerst in Regensburg, daarna in Solesmes. Vanaf 1830 stimuleerde daar de liturgische beweging onder leiding van Dom Guéranger  (1805 – 1858) het herstel van het gregoriaans, zeker na de ontdekking van enkele handschriften (Montpellier, St. Gallen). Vergelijkende bronnenstudie bracht nieuwe inzichten en vanaf 1900 bleek de invloed van Solesmes zo groot dat er toestemming kwam om nieuwe zangboeken uit te geven, gebaseerd op genoemde inzichten. Pius X gaf de opdracht (in zijn Motu Proprio van 1903) een Editio Vaticana voor te bereiden die richtinggevend zou zijn voor heel de wereldkerk. Hierin werd de relatie tussen liturgie en gregoriaans duidelijk als uitgangspunt gesteld.

Het gregoriaans werd opnieuw gezien als integrerend bestanddeel van de liturgie, notengroepen werden hersteld (pes, clivis, porrectus, enz.) en de melisma’s kregen hun eigen plaats (lettergreep) terug. Een nieuwe fase werd ingezet met Dom Eugène Cardine (1905 – 1988). Hij legde de basis voor de semiologie van het gregoriaans, het onderzoek naar de muzikale betekenis van de neumen. De resultaten van alle studies en onderzoeken zijn en worden nog steeds verwerkt in nieuw uitgegeven zangboeken. Het eerste aangepaste boek was het Antifonale Monasticum (1934). In 1967 verscheen de Graduale Simplex, in 1975 aangepast aan de veranderingen van Vaticanum II. In 1979 werd deze uitgave voorzien van de neumen van de twee belangrijkste handschriftenfamilies, die van Laon en die van Einsiedeln. Zo ontstond de Graduale Triplex. Een volledige Nocturnale Romanum werd uitgegeven in Duitsland in2002. In2009 kwam een deel van het nieuwe Antifonale Romanum uit (deel II, voor de vespers op zon- en feestdagen)

*  Uit de Codex Calixtinus – Nostra Phalans

 Alleluja uit Graduale Triplex. In zwart boven de kwadraatnotitie Handschrift uit Laon, er onder in rood Handschrift uit Sankt Gallen.